21661 |
halen en betalen |
houden:
hawte (Q111p Klimmen),
nemen:
ich gaon dat numme (Q111p Klimmen)
|
Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34027 |
halfbloed |
registerkoe:
regestǝr[koe] (Q111p Klimmen)
|
Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b]
I-11
|
18713 |
halfhemd |
borst:
borsj (Q111p Klimmen),
borstlap:
borsjlap (Q111p Klimmen),
front:
front (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
knoopschoen:
knuip-sjoon (Q111p Klimmen),
molire (fr.):
moljaeres (Q111p Klimmen)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18651 |
halfhoge pet met opstaand bovenstuk |
lage zijden pats:
lieëg ziĕj-je patsj (Q111p Klimmen)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het halfhoge model {afb} [lage zeje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
27942 |
halfhout |
plat:
plat (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Halfrond stuk hout dat voor verschillende doeleinden, bijvoorbeeld als kap of als bekleding, kan dienen. Het gebruik is afhankelijk van de dikte van het gezaagde hout. [N 95, 330; monogr.; Vwo 353; Vwo 354; Vwo 605; Vwo 606]
II-5
|
25324 |
halfje, maat van 1/2 kan, 0,7 l. |
halfje:
1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.
hejfke (Q111p Klimmen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 1/2 kan [halfje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23622 |
halfmis |
halfmis:
haafmès (Q111p Klimmen),
hafmès (Q111p Klimmen),
haufmès (Q111p Klimmen),
halvermis:
havermès (Q111p Klimmen)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31384 |
halfronde vijl |
halfronde grove vijl:
hǫwfron grǭf ˲~ (Q111p Klimmen)
|
Vijl waarvan het stalen blad een halfronde en een vlakke kant heeft. Meestal loopt het blad vanaf het midden smaller en dunner uit. De vijl wordt gebruikt voor het bewerken van vlakke, holle en bolle werkstukken. Zie ook afb. 101. [N 33, 87; N 64, 53b]
II-11
|
30094 |
halfsteense muur |
halfsteense muur:
hawfštęjns [muur] (Q111p Klimmen)
|
Muur ter dikte van de breedte van de gebruikte metselstenen. Zie ook afb. 34, 35, 36, 37. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37a; monogr.]
II-9
|