22351 |
krijgertje spelen |
nalopertje spelen:
naoluiperke (Q111p Klimmen)
|
Het spel waarbij één kind anderen tracht in te halen en dan te tikken, waarna de getikte weer de vangman is (ook op dit spel bestaan talloze varianten; misschien kunt u die ook vermelden: de naam en hoe het gespeeld werd) [letsen, hets geven, hetske jagen [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24198 |
krijsen |
keken:
kaeke (Q111p Klimmen),
kweken:
van kraaien
kwake (Q111p Klimmen),
schreeuwen:
sjrîêwe (Q111p Klimmen)
|
een hard schreeuwend geluid maken, gezegd van vogels (kèken, krijsen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21946 |
kringetjes maken rond de duivin (baltsverschijnsel) |
om de zij draaien:
óm de zie drieë (Q111p Klimmen)
|
Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: rond de duivin kringetjes maken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17861 |
krioelen |
krioelen:
krioeële (Q111p Klimmen)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
kroep (Q111p Klimmen)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17579 |
kroeshaar |
kroeshaar:
kroesjhaor (Q111p Klimmen)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20136 |
krollen |
rauwen:
Veldeke
rawwe (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u het geluid van een krolse vrouwelijke kat [N 83 (1981)]
III-2-1
|
20120 |
krols |
loops:
luipsj (Q111p Klimmen),
løͅi̯pš (Q111p Klimmen)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
25010 |
krom, met bochten |
draais:
⁄ne waeg mit väöl driës (Q111p Klimmen),
krom:
kromp (Q111p Klimmen),
kroomp (Q111p Klimmen),
kroÚmp (Q111p Klimmen),
krómp (Q111p Klimmen),
scheef:
sjeif (Q111p Klimmen)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)] || krom [SGV (1914)] || krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)]
III-4-4
|
31261 |
kromme schroodbeitel |
kromme ritsbeitel:
kromǝ rets˱bęjtǝl (Q111p Klimmen
[(wordt gebruikt daar waar men met de rechte beitel niet bij kan)]
)
|
Schroodbeitel waarvan het werkvlak gebogen is. De kromme schroodbeitel wordt volgens Van der Wal (pag. 76) gebruikt als draagvlak bij het smeden van scherp overgewerkte profielen. Zie ook afb. 21. [N 33, 117]
II-11
|