32168 |
politoeren |
poleren:
polērǝ (Q111p Klimmen)
|
Het oppervlak van het hout van meubels met behulp van politoersel hard en glanzend maken. [N 56, 64a; monogr.]
II-12
|
19482 |
pollepel |
potlepel:
potlaepel (Q111p Klimmen),
poͅtlēͅpəl (Q111p Klimmen),
soeplepel:
soplaepel (Q111p Klimmen),
soplèpel (Q111p Klimmen)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pollepel
III-2-1
|
17657 |
pols |
pols:
pols (Q111p Klimmen)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18292 |
polsmof |
stomp:
enk: sjtomp
sjtump (Q111p Klimmen),
stuik:
vgl. Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof
sjtoek (Q111p Klimmen),
sjtŏĕk (Q111p Klimmen),
stuikje:
vgl. Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof
sjtūūkske (Q111p Klimmen)
|
polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
appelschimmel:
apǝlšømǝl (Q111p Klimmen),
gepenningd:
gepenningd (Q111p Klimmen)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
24431 |
pompen van de meikever |
tellen:
WLD
telle (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u het herhaalde malen de vleugels bewegen voordat hij opvliegt, gezegd van een meikever (geld tellen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
27249 |
pompmachinist |
pompenmachinist:
pompǝnmašines (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Julia]),
pompmachinist:
pompmašines (Q111p Klimmen [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De arbeider die de pompen bedient. [N 95, 136; monogr.]
II-5
|
18504 |
pompon van een muts |
floche (fr.):
floes (Q111p Klimmen),
Kwast door draad aan muts hangend.
flōēs (Q111p Klimmen),
poes:
Pluim aan muts genaaid.
pōēs (Q111p Klimmen)
|
pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25292 |
pond, maat die een gewicht aangeeft van 16 ons = 32 lood = 1600 gr |
pond:
1 loëd = 16 kleine 2 loëd = 1 ons 1 pond = ± 16 ons ± 2,14 pond = 1 kilo een vat rogge woog ± 20 kilo 1 vaat = 16 molster, of 100 kanne 1 malder = 6 vate 1 moed = 4 malder
pond (Q111p Klimmen)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 16 ons = 32 lood = 1600 gr [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21536 |
ponder |
haakje:
wegen
hööksjke (Q111p Klimmen),
handponder:
afwegen van kleine hoeveelheden (tot 10 kg)
handpunjere (Q111p Klimmen),
trekwaagje:
wegen
trèkwöögsjke (Q111p Klimmen)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|