e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjabloneren sjabloneren: šablonērǝ (Klimmen), werken met mallen: werǝkǝ met malǝ (Klimmen), werken met sjablonen: werǝkǝ met šablōnǝ (Klimmen) Het werken met uitgesneden modelvormen. [N 67, 87a] II-9
sjabloon mal: mal (Klimmen), sjabloon: šablōn (Klimmen), šǝblōn (Klimmen) Stuk bordpapier of dun plaatmateriaal waarin een bepaald figuur of patroon is uitgesneden. Door het uitgesneden gedeelte met verf in te vullen, kan het patroon naar believen worden herhaald. Het spritsmuster (Q 121) werd gebruikt in combinatie met een mondspuit om op wanden een motief aan te brengen. [N 67, 87b; div.] II-9
sjacheraar afzetter: enne aafzetter (Klimmen), bedrieger: enne bedreeger (Klimmen), duistere, een ~: ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  enne dūūsterre (Klimmen), gehaaide, een ~: gehajde (Klimmen), gewieksde, een ~: gewieksde (Klimmen), luiszak: ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  lōēszak (Klimmen), sjachelaar: sjacheléér (Klimmen), sjacheraar: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  ’ne sjacheraer (Klimmen), verlaten kerel: enne verlaote kael (Klimmen), {iemand} die god en alle lui bezeikt: dae God en alle luuj bezeik (Klimmen), {iemand} die god en alle lui verneukt: ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  dae God en alle luuj vernöök (Klimmen) sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
sjacheren afluchsen (<du.): aafloekse (Klimmen), belazeren: belaazerre (Klimmen), bemieteren: bemietterre (Klimmen), beschijten: ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  besjīēte (Klimmen), betoppen: Van Dale: betoppen, (gew.) bedotten, bedriegen.  betoeppe (Klimmen), bezeiken: bezeike (Klimmen), fotsen: vgl. Sittard Wb. (pag. 103): fósje, knoeien, bedriegen.  foesje (Klimmen), kloten: klôôte (Klimmen), koetelen: koeddelle (Klimmen), sjacheren: sjacherre (Klimmen), snageren: vgl. Sittard Wb. (pag. 380): sjnaagere, onrijp fruit eten; de lekkerste hapjes uitkiezen.  sjnaagerre (Klimmen) Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)] III-3-1
sjalot sjalot: sjelot (Klimmen), sjarlot: šarloͅtə (Klimmen), + WLD  sjarlot (Klimmen), Veldeke  sjarlot (Klimmen) [DC 13 (1945)]Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)] I-7
sjees sjees: šēs (Klimmen), sjees (<fr.): sjees (Klimmen, ... ) een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] || Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr] I-13, III-3-1
sjees = dogkar (wld i.13) dogkar (<eng.): dokkar (Klimmen) een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] III-3-1
sjerp sjerp: sjaerp (Klimmen), sjerp (Klimmen) sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)] III-1-3
sjoelen sjoelbakken: sjoelbakke (Klimmen) Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
sla, algemeen salade: šlāt (Klimmen) I-7