24981 |
borrelen (van water) |
borbelen:
boerbele (Q111p Klimmen),
borrelen:
borrele (Q111p Klimmen),
borrelen (Q111p Klimmen),
koken:
kaoke (Q111p Klimmen),
kwellen:
(D. Quelle = bron).
kwèlle (Q111p Klimmen),
kwelmen:
kwélleme (Q111p Klimmen),
opborrelen:
opborrele (Q111p Klimmen),
pruttelen:
pruttele (Q111p Klimmen),
wallen:
walle (Q111p Klimmen)
|
bobbelen (t water bobbelt) [SGV (1914)] || bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19563 |
borrelglaasje |
drupjesglaasje:
dröpkesglaeske (Q111p Klimmen),
dröpkesglèèske (Q111p Klimmen)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrš (Q111p Klimmen)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
19497 |
borstel |
borstel:
bueusjtel (Q111p Klimmen),
haarborstel:
aorbusjtel (Q111p Klimmen)
|
borstel [SGV (1914)] || borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
strobbelen:
sjtroebele (Q111p Klimmen),
varkenshaar:
vèrkeshaor (Q111p Klimmen)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
30171 |
borstelwerk |
borstelvoeg:
byǝštǝlvōx (Q111p Klimmen)
|
Wijze van voegen waarbij het oppervlak van de voeg een ruwe structuur vertoont. De voeg wordt daartoe eerst met mortel meer dan volgezet, vervolgens met de zijkant van de voegspijker gelijk met de voorkant van de steen afgestreken en tot slot met een borstel afgeborsteld. Voegen die op deze wijze waren gemaakt werden in Q 83 'Hollandse voegen' genoemd. Ze waren volgens de zegsman slecht van kwaliteit. [N 32, 34c; monogr.]
II-9
|
17631 |
borsten |
balkon:
Weelderige boezem.
balkon (Q111p Klimmen),
bollen:
böl (Q111p Klimmen),
borsten:
borsj (Q111p Klimmen),
borsjte (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
memmen:
mem (Q111p Klimmen),
memme (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
moken:
de muuke (Q111p Klimmen),
nokken:
nuke (Q111p Klimmen),
prammen:
pramme (Q111p Klimmen),
tetten:
tette (Q111p Klimmen),
tētte (Q111p Klimmen),
tèt (Q111p Klimmen),
tieten:
tiete (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
uiers:
der udder (Q111p Klimmen)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
borsj (Q111p Klimmen),
bŏsj (Q111p Klimmen),
ribbenkast:
rubbekas (Q111p Klimmen)
|
borst(kas) [SGV (1914)] || Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
28219 |
borstlamp |
blitser:
blitsǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Willem-Sophia]),
borstlamp:
bǫršlamp (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Lamp die op de borst wordt gedragen. Volgens de invuller uit Q 15 was de borstlamp incidenteel bestemd voor de hoofdleiding (ingenieur, inspecteur, chef-ondergronds). De lamp had een systeem waarmee men kon aflichten, d.w.z. controleren op mijngas. Uit de opgave "mijnmeterslamp" van de respondent uit Q 21 blijkt dat de lamp ook door deze beroepsgroep werd gebruikt. [N 95, 261; monogr.]
II-5
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫršnęt (Q111p Klimmen)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|