e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

Gevonden: 7824
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bussel geharkte aren afgekemds: āfgǝkɛms (Klimmen), kemsel: kɛmsǝl (Klimmen) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
bussel hooi bussel: bø̜sǝl (Klimmen), tros: trǫs (Klimmen) Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.] I-3
bussel kort stro wis: wø̜š (Klimmen) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bussel: bø̜sǝl (Klimmen), bürde (du.): bȳt (Klimmen), pak: pak (Klimmen) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
bustehouder beha: Vroeger noemde men het "e kersèt-liefke".  b.h. (Klimmen), korsetlijfje (<fr.): Vroegere benaming.  kersèt-liefke (Klimmen) bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)] III-1-3
bustehouder: spotnamen memmenstieper: Populaire benaming. [Een andere benaming is de informant onbekend]  memme-sjtieper (Klimmen) bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)] III-1-3
buur buurman: buurman (Klimmen), nabuur: naober (Klimmen), ’ne naober (Klimmen) iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1
buurman buurman: buurman (Klimmen), nabuur: naober (Klimmen), noaber (Klimmen), ’ne naober (Klimmen) buurman [SGV (1914)] || iemand die naast ons woont [naober, buur, buurman] [N 90 (1982)] III-3-1
buurmeisjes van een gestorven kind witte kinderen: de witte kinger (Klimmen) De buurmeisjes van een gestorven kind [Lievevrouwemeisjes]. [N 96D (1989)] III-3-3
buurt buurt: buurt (Klimmen), nabuurschap: de naobersjap (Klimmen), naobersjap (Klimmen), noabersjap (Klimmen) buurt (in de ~) [SGV (1914)] || het deel van een stad of dorp waarvan de bewoners elkaar goed kennen [buurt, gebuurt, geburen, naoberschap] [N 90 (1982)] III-3-1