32924 |
heukelingen spreiden |
uitereengooien:
ǫu̯tǝręi̯.ngǫi̯ǝ (Q167p Koninksem)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
houëp (Q167p Koninksem)
|
de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)]
III-1-1
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hoogte:
wou ⁄n heugte (Q167p Koninksem)
|
wat een hoogte! [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
vers:
vaas (Q167p Koninksem),
vâ.s (Q167p Koninksem)
|
hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hija oat noea zej vaajer (Q167p Koninksem)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
kuimen:
kø̜u̯mǝ (Q167p Koninksem)
|
[JG 1a, 1b]
I-11
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
ratelen:
rotelt (Q167p Koninksem)
|
Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
22774 |
hinkelen |
hinken:
heenke (Q167p Koninksem)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22775 |
hinkelen: hinkelspel |
hinkspel:
heenkspeel (Q167p Koninksem)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22778 |
hinkelperk: vorm |
rechthoek:
rechthoek (Q167p Koninksem)
|
Welke vorm heeft het spel dat op de grond wordt getekend? Teken dit op een afzonderlijk blaadje en schrijf de namen van de onderdelen in de vakken. [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|