26578 |
uithalen |
afkappen:
ǭfkapǝ (Q074p Kortessem),
afsnijden:
ǭfsnęjǝ (Q074p Kortessem),
uitholen:
āthǭlǝ (Q074p Kortessem),
ǭǝthǭǝlǝ (Q074p Kortessem),
uitkappen:
ǫǝtkapǝ (Q074p Kortessem)
|
Algemene benaming voor het uitkappen van de groeven van een molensteen. Zie voor meer specifieke handelingen bij het uitkappen van de groeven de lemmata ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ, ɛdiep scherpenɛ enzovoorts.' [Vds 222; Jan 201; Coe 175; Grof 205]
II-3
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ǭǝ.tkō.mǝ (Q074p Kortessem)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
21953 |
uitkomen van de eieren |
kippen:
ei gekip (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet verder: uitkomen van de eieren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
tellen:
tellen (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
21588 |
uitnodigen voor een begrafenis |
bidden:
biə (Q074p Kortessem)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
22343 |
uitsliepen |
sliepen:
Maa, ze slîepe mich óut: Ma, ik word uitgelachen.
slîepe (Q074p Kortessem)
|
Uitlachen.
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ǭǝ.tspanǝ (Q074p Kortessem)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
17705 |
uitwerpselen |
kak:
kak (Q074p Kortessem),
schijt:
sjijt (Q074p Kortessem)
|
schijt
III-1-1
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
ǭf˲zętǝ (Q074p Kortessem)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
17699 |
urine |
pis:
pis (Q074p Kortessem),
plas:
plaa`s (Q074p Kortessem)
|
pis || plas
III-1-1
|