34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zau̯x (Q074p Kortessem),
zou̯.x (Q074p Kortessem),
zǭx (Q074p Kortessem)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
douvin (Q074p Kortessem),
Opm. v.d. invuller: is een vrouwelijke duif.
douvin (Q074p Kortessem),
zij:
zeə (Q074p Kortessem),
zē.iə (Q074p Kortessem),
zèë (Q074p Kortessem),
ch Hùb e koppel döfkes gekouch, nen haon en een zij: Ik heb n koppel duifjes gekocht een doffer en een duivin.
zij (Q074p Kortessem)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Duivinne [ZND B2 (1940sq)] || Hoe heet de vrouwelijke duif? [N 93 (1983)] || Wat is de gewone dialectbenaming van de duif in het algemeen? [N 93 (1983)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)] || Zij: duivin.
III-3-2
|
34447 |
vrouwelijke geit |
germ:
gɛrǝm (Q074p Kortessem)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
tooi:
tooi (Q074p Kortessem),
tø͂ͅi̯ (Q074p Kortessem),
tooitje:
toikə (Q074p Kortessem),
wijfje:
weͅfkə (Q074p Kortessem)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
kattin:
koͅətin (Q074p Kortessem),
ká’tin (Q074p Kortessem)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke kat [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (Q074p Kortessem)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
20467 |
vrouwziek |
hoerenjager:
hoerejeëger (Q074p Kortessem)
|
vrouwenloper
III-2-2
|
21584 |
vruchtgebruik |
tocht:
towx (Q074p Kortessem)
|
hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
32283 |
vuurrooster |
ijzeren bestel:
ijzeren bestel (Q074p Kortessem),
vuurtje:
vuurtje (Q074p Kortessem)
|
Een ijzeren rooster of vuurkorf waarin een vuur wordt gestookt dat dient om het vat te verwarmen. [N E, 30]
II-12
|
22899 |
vuurtje stoken |
vuurtje stoken:
Sub stoöke.
vurke stoöke (Q074p Kortessem)
|
Vuurtje stoken of de ruzie oprakelen.
III-3-2
|