e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

Gevonden: 2675
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich rechtop houden en de krop laten opzwellen (baltsverschijnsel) hoeken: hoeke (Kortessem) Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: zich rechtop houden en de krop laten opzwellen? [N 93 (1983)] III-3-2
zich verkleden verkleden: b.v. `ch ben op tein minute vjadig, `ch moet mich nog djus verkleë.  verkleë (Kortessem) verkleden, omkleden III-1-3
zich verwonderen verwonderen: verwondere (Kortessem) verwonderen III-1-4
zicht zicht: zī.x (Kortessem) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziek ziek: zi:k (Kortessem), zik (Kortessem, ... ) ziek [ZND 39 (1942)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)] III-1-2
ziekte ziekte: de ziktə is oənhoələch (Kortessem) die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] III-1-2
zien, kijken kijken: kieke (Kortessem), kīkə (Kortessem, ... ), zien: zi.n (Kortessem), zīən (Kortessem) Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen. [ZND 46 (1946)] || kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND] III-1-1
zijde spek zij: zēͅi̯ (Kortessem) zijde spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
zijladder ledders: lędǝrs (Kortessem) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijn neus snuiten snuiten: snutte (Kortessem), snóute (Kortessem) neus snuiten III-1-2