22090 |
duivenslag |
slag:
slø͂ͅ.ch (Q074p Kortessem),
slǭ.x (Q074p Kortessem),
val:
val (Q074p Kortessem),
vensterkijker:
vinsterkekker (Q074p Kortessem)
|
de inrichting met platform waarlangs de duiven het hok in- en uitgaan (pier, til)? [N 93 (1983)] || Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
zèë (Q074p Kortessem)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dantelachtig:
dantəleͅtig (Q074p Kortessem),
draaiachtig:
dreͅ-eͅtig (Q074p Kortessem),
droesachtig:
dreͅseͅtig (Q074p Kortessem),
duizelig:
duizelig (Q074p Kortessem),
Weinig gebruikt
dözəlig (Q074p Kortessem),
verduisterd:
vərdø͂ͅstərd (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem),
verduizeld:
verduuzeld (Q074p Kortessem),
zat:
zoawt (Q074p Kortessem),
zoət (Q074p Kortessem)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19311 |
durfal |
kastaar:
¯t is mich enne kastaar, héé get vör den duvel nog ni a¯teróut: het is ¯n echte durver, hij heeft van niemand schrik
kastaar (Q074p Kortessem)
|
kerel, durver
III-1-4
|
19310 |
durven |
dorren:
deire (Q074p Kortessem),
deuire (Q074p Kortessem),
dyərə (Q074p Kortessem),
dä:rə (Q074p Kortessem),
dêre (Q074p Kortessem),
dɛ.rə du.n (Q074p Kortessem)
|
durven [ZND 25 (1937)] || Hij heeft dat niet durven doen [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
17895 |
duwen |
duwen:
dōə (Q074p Kortessem),
dôuwe (Q074p Kortessem)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
23229 |
dwaallicht |
schofferd?:
[sic]
šòwfərt (Q074p Kortessem)
|
Een dwaallicht (Fr. feu follet). [ZND B2 (1940sq)]
III-3-3
|
19330 |
dwarsdrijven |
terwarsdrijven:
triaas dreiven (Q074p Kortessem),
tərjās drä:və (Q074p Kortessem),
tərjâsdrēͅvə (Q074p Kortessem)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
eigenzinnige, een -:
betweter, tegen elke logica in wil hij zijn wil doordrijven
eigezinnige (Q074p Kortessem),
terwarsdrijver:
terjaas’sdrijver (Q074p Kortessem),
wā nən tərjāsdrö:vər (Q074p Kortessem),
wānən tərjāsdrēͅvər (Q074p Kortessem),
warsdrijver:
wa n wiasdreever (Q074p Kortessem)
|
dwarsdrijver || eigenzinnig || Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19504 |
dweil |
huisdoek:
hou̯s˂duk (Q074p Kortessem),
hoəsdoek (Q074p Kortessem, ...
Q074p Kortessem)
|
dweil || Hoe heet de doek uit grof linnen waarmee vocht van de vloer wordt opgenomen ? [ZND 48 (1954)]
III-2-1
|