22359 |
hoepelen |
ringen:
ränge (Q074p Kortessem),
Jongensspel waarbij n houten of ijzeren ring of hoepel van ongeveer 80 tot 100 cm doormeter door een lopende jongen met slaande stokslagen in n draaiende beweging gehouden wordt.
reinge (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || Repen.
III-3-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hoeste (Q074p Kortessem)
|
hoesten
III-1-2
|
33034 |
hoeveelheid halmen voor een halve schoof |
hoop:
hǫu̯p (Q074p Kortessem)
|
In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.]
I-4
|
23029 |
hoge kaart(en) |
kaarten wie bomen:
Sub boum.
koòt wéi buim (Q074p Kortessem),
Sub koòt.
koòt wéi buim (Q074p Kortessem)
|
Ik heb goede kaarten (kaartspel). || Kaarten als bomen (goede kaarten).
III-3-2
|
21966 |
hok om te paren |
kweekkot:
kwiekkot (Q074p Kortessem)
|
een hok speciaal om er te paren en te broeden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22139 |
hoklijst |
hoklijst:
hokleist (Q074p Kortessem)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: hoklijst, lijst waarop alle duiven moeten worden ingeschreven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
hommel (Q074p Kortessem)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
19784 |
hond |
hond:
hond (Q074p Kortessem),
hōͅ.nt (Q074p Kortessem),
hōͅnt (Q074p Kortessem),
hoͅnd (Q074p Kortessem)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)], [ZND A2 (1940sq)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
hō.neŋ (Q074p Kortessem)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
pers:
pãs (Q074p Kortessem)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|