e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P057p plaats=Kuringen

Overzicht

Gevonden: 2406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gebrekkig persoon gebrekkige mens: ne gebrekkige mins (Kuringen) een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] III-1-2
gebruik gebruik: ui tussen ui en uu  gebruik (Kuringen), gewente: gewente (Kuringen), gewinte (Kuringen), gewoonte: gewoente (Kuringen), gewoonte (Kuringen), u of oe?  gewunte (Kuringen) Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)] || Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)] III-3-2
gedienstig gedienstig: hee ès gedinstig (Kuringen), vaardig: heei es altijd vaardig (Kuringen) Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)] III-1-4
geduld geduld: heb toch geduld (Kuringen), patience (fr.): e van patiEnsie uitgesproken als en  het toch wa patiense (Kuringen), patintie: heb toch patiencie (Kuringen), het toch patientie (Kuringen) Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedwee dociel: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  en dossiel kènd (Kuringen), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  dossiel (Kuringen), goed: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  goe (Kuringen), stil: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  een stil kind (Kuringen), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  stil (Kuringen), ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  stil (Kuringen) Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelzucht geel verf: de geel verf (Kuringen), geel, het -: geel (Kuringen) de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] III-1-2
geer geer: gīr (Kuringen) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7
geeuwen gapen: gape (Kuringen) geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)] III-1-2
gegraven waterloop gracht: grax (Kuringen), graxt (Kuringen), hol: hōl (Kuringen), sloot: slut (Kuringen), zouw: zǫu̯w (Kuringen) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
gehakt gekapt vlees: gekapt vleesch (Kuringen), gekapt vliesch (Kuringen), gemalen: gemaole (Kuringen), gemalen vlees: gemaole vleisch (Kuringen) gehakt vlees [ZND 35 (1941)] III-2-3