18145 |
gebrekkig persoon |
gebrekkige mens:
ne gebrekkige mins (P057p Kuringen)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
ui tussen ui en uu
gebruik (P057p Kuringen),
gewente:
gewente (P057p Kuringen),
gewinte (P057p Kuringen),
gewoonte:
gewoente (P057p Kuringen),
gewoonte (P057p Kuringen),
u of oe?
gewunte (P057p Kuringen)
|
Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)] || Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
hee ès gedinstig (P057p Kuringen),
vaardig:
heei es altijd vaardig (P057p Kuringen)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19046 |
geduld |
geduld:
heb toch geduld (P057p Kuringen),
patience (fr.):
e van patiEnsie uitgesproken als en
het toch wa patiense (P057p Kuringen),
patintie:
heb toch patiencie (P057p Kuringen),
het toch patientie (P057p Kuringen)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
dociel:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
en dossiel kènd (P057p Kuringen),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
dossiel (P057p Kuringen),
goed:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
goe (P057p Kuringen),
stil:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
een stil kind (P057p Kuringen),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
stil (P057p Kuringen),
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
stil (P057p Kuringen)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
de geel verf (P057p Kuringen),
geel, het -:
geel (P057p Kuringen)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
29054 |
geer |
geer:
gīr (P057p Kuringen)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gape (P057p Kuringen)
|
geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
grax (P057p Kuringen),
graxt (P057p Kuringen),
hol:
hōl (P057p Kuringen),
sloot:
slut (P057p Kuringen),
zouw:
zǫu̯w (P057p Kuringen)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gekapt vlees:
gekapt vleesch (P057p Kuringen),
gekapt vliesch (P057p Kuringen),
gemalen:
gemaole (P057p Kuringen),
gemalen vlees:
gemaole vleisch (P057p Kuringen)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|