25581 |
opbollen |
oprollen:
uprǫlǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
De afgewogen deegstukken opbollen. Het opbollen dient om een mooie ronde bol te verkrijgen, waardoor het vormen van het brood veel gemakkelijker kan geschieden, dan wanneer men dit van het direct afgewogen stuk moet doen (Schoep blz. 99). Verder dient het om de fijnheid van rijs te beïnvloeden en de kleefstof soepeler te maken. Het opbollen kan met de hand of machinaal plaatsvinden. [N 29, 34; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
25632 |
opbollen van het beschuitdeeg |
oprollen:
uprǫlǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 29, 59a]
II-1
|
33205 |
opbrengst van een aardappelstruik |
struik:
strø̜̄k (K314p Kwaadmechelen)
|
Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19]
I-5
|
21548 |
openbare verkoop |
koopdag:
koopdag (K314p Kwaadmechelen),
openbare verkoop:
openbaore verkoep (K314p Kwaadmechelen),
veiling:
veiling (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe heet een openbare verkoping bij opbod? [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
18199 |
openbroek met linten |
slipbroek:
slepbruk (K314p Kwaadmechelen)
|
vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
kieken:
kiʔǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
25150 |
opklaren |
opgaan:
oͅpgoͅn (K314p Kwaadmechelen),
upgoͅn (K314p Kwaadmechelen)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34356 |
opleppen |
optrekken:
optręʔǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.]
I-12
|
21275 |
opmaken |
opdoen:
gɛlt updű.n (K314p Kwaadmechelen),
updun (K314p Kwaadmechelen)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
frezen:
frizǝ (K314p Kwaadmechelen
[(schuren)]
)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|