e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opbollen oprollen: uprǫlǝ (Kwaadmechelen) De afgewogen deegstukken opbollen. Het opbollen dient om een mooie ronde bol te verkrijgen, waardoor het vormen van het brood veel gemakkelijker kan geschieden, dan wanneer men dit van het direct afgewogen stuk moet doen (Schoep blz. 99). Verder dient het om de fijnheid van rijs te be√Ønvloeden en de kleefstof soepeler te maken. Het opbollen kan met de hand of machinaal plaatsvinden. [N 29, 34; N 29, 30b; monogr.] II-1
opbollen van het beschuitdeeg oprollen: uprǫlǝ (Kwaadmechelen) [N 29, 59a] II-1
opbrengst van een aardappelstruik struik: strø̜̄k (Kwaadmechelen) Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19] I-5
openbare verkoop koopdag: koopdag (Kwaadmechelen), openbare verkoop: openbaore verkoep (Kwaadmechelen), veiling: veiling (Kwaadmechelen) Hoe heet een openbare verkoping bij opbod? [ZND 41 (1943)] III-3-1
openbroek met linten slipbroek: slepbruk (Kwaadmechelen) vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)] III-1-3
opgroeiend jong kipje kieken: kiʔǝ (Kwaadmechelen) Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c] I-12
opklaren opgaan: oͅpgoͅn (Kwaadmechelen), upgoͅn (Kwaadmechelen) opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)] III-4-4
opleppen optrekken: optręʔǝ (Kwaadmechelen) Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.] I-12
opmaken opdoen: gɛlt updű.n (Kwaadmechelen), updun (Kwaadmechelen) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opmaken van staart en manen frezen: frizǝ (Kwaadmechelen  [(schuren)]  ) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9