e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schudden van vruchten schudden: IPA, omgesp.  sxødə* (Kwaadmechelen) Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] I-7
schuilgaan van de maan baadt: də moͅn bəəijət (Kwaadmechelen) baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schuimspaan schuimspaan: # is omgespeld volgens RND \\ met een staartje eronder is geen frings teken  sxønspøn (Kwaadmechelen), vislepel: vislepel (Kwaadmechelen) lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)] III-2-1
schuld schuld: ən sxølt (Kwaadmechelen) een schuld [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
schutter schutter: ṣchytər (Kwaadmechelen) schutter [RND] III-3-2
schutting naast de koeienstand schoft: sxǫft (Kwaadmechelen) Om de koeienstand af te scheiden van de gang ernaast is er een schutting, een lage muur of een paal of plank aangebracht. De benamingen kunnen vaak ook van toepassing zijn op de scheiding tussen twee paarden in de paardestal. [N 5A, 38d] I-6
schuur schuur: sxȳr (Kwaadmechelen) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
schuurkelder, aardappelkelder patattenkelder: pǝtɛʔǝkɛldǝr (Kwaadmechelen  [(op sommige plaatsen)]  ), patattenkot: pǝtɛʔɛkǫt (Kwaadmechelen) Onder de verhoogde tasruimte naast de dorsvloer kan zich een kelder bevinden die ten dele uitgegraven, ten dele hoger dan de begane grond gelegen is. De kelder wordt gebruikt als bewaarplaats voor aardappelen, bieten en soms granen. Opgenomen zijn ook benamingen voor een kelder elders in de schuur of net buiten de schuur, die toegankelijk is vanuit de schuur. Omdat de aardappelkelder, die vroeger veelal onder de oven was (vergelijk het lemma "ovenkelder", (3.1.7), tegenwoordig ook vaak in de schuur te vinden is (waarbij de benaming niet veranderde), zijn de benamingen voor de aardappelkelder hier ook opgenomen, vooral omdat ze overeenstemmen met die voor de kelder onder de tasruimte. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schuur) het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 70c en 71d; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 25c; N 5, 136] I-6
schuurpoort schuurdeur: sxydø̄r (Kwaadmechelen), sxø ̝dø̄r (Kwaadmechelen), sxødøi̯ǝr (Kwaadmechelen) De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.] I-6
schuurtje kot: koͅt (Kwaadmechelen), schop: sxoͅp (Kwaadmechelen) Een eenvoudig gebouwtje achter het woonhuis dat tot bergplaats van gereedschappen of iets dergelijks dient (kot, schop, schuurtje, stal) [N 79 (1979)] III-2-1