e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Laak

Overzicht

Gevonden: 1208
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hennep hennep: hɛnǝp (Laak) De onbewerkte hennep die door enkele bewerkingen geschikt wordt gemaakt voor het spinnen. De gewone hennep kan wegens de buitengewone sterkte, de betrekkelijk grote lengte en buigbaarheid der vezels als de meest geschikte stof worden beschouwd voor het vervaardigen van touwwerk (Grothe, pag. 234). Al naar gelang het land van herkomst spreekt men van inlandse, Belgische, Italiaanse, Russische, Hongaarse hennep en van Manillahennep, Javahennep enz. Iedere soort kan variëren in kwaliteit en kleur. Het woordtype kennepin duidt op de vrouwelijke hennepplant. [N 48, 12a; Wi 52; S 13] II-7
herkauwen nering knauwen: nɛi̯reŋ knūǝ (Laak) Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.] I-11
hersenen harre: hørre (Laak) hersenen [SGV (1914)] III-1-1
het sap indikken kortstoken: kortstǭkǝ (Laak) Het sap door koken dik maken. Daarbij ontstaat waterdamp. [N 57, 24b] II-2
het sap verhitten opkoken: opkoken (Laak) Het koken van het sap. In L 379 deed men varkensreuzel in het kokende sap tegen het overkoken. [N 57, 24a] II-2
het vuur aansteken aansteken: aanstêke (Laak) aanstoken [SGV (1914)] III-2-1
heten heten: heite (Laak) heeten [SGV (1914)] III-2-2
heup heup: höp (Laak) heup [SGV (1914)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte hoogte: heugde (Laak) hoogte [SGV (1914)] III-4-4
hiel hak: hak (Laak, ... ) hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)] III-1-1