id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24378 | slang | slang: slang (Laar) | slang III-4-2 |
20647 | slappe koffie | foezel: foezel (Laar), klaterjanus: klaaterjaanes (Laar), schotelswater: schootelswaater (Laar), schotelwater: schoeëtelwaater (Laar), schootelwaater (Laar) | slappe koffie || slechte koffie III-2-3 |
18946 | slecht mens, slechte kerel | filou (fr.): fieloe (Laar), schoft: schóft (Laar), schurk: schörrek (Laar) | schoft, schurk || schurk III-1-4 |
20648 | slechte drank | bocht: Det lös ich neet mieër, det és bócht bócht (Laar) | slechte waar of drank III-2-3 |
19355 | slechtgehumeurd (zijn) | de bokkenpruik op hebben: de bókkepruûk ophebbe (Laar), nies: niês (Laar) | slechtgehumeurd || slechtgehumeurd zijn III-1-4 |
24535 | sleutelbloem | kerksleuteltje: kêrksluuëtelkes (Laar), koekenbloemetje: kookebleumke (Laar), pannenbloem: primula veris pannebloom (Laar) | primula || sleutelbloem III-4-3 |
25353 | slijpsteen | slijpsteen: slī.pstęj.n (Laar), wetsteen: wętstęj.n (Laar) | Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-11 |
19282 | slim | lozig: loezig (Laar), slim: slûm (Laar), slûmp (Laar), vernistig: finistig (Laar) | slim III-1-4 |
18989 | slimmerik | linkmiechel: linkmiechel (Laar), uitgekookte, een -: oetgekoeëkdje (Laar) | slimme, geraffineerde vent || slimmerd III-1-4 |
20501 | slok | slok: slók (Laar) | slok III-2-3 |