25112 |
weerlichten |
weerlichten:
waerleechte (L288b Laar)
|
bliksemen, weerlichten
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wēr (L288b Laar)
|
weer [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33663 |
wei |
wei:
węi̯ (L288b Laar)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
19071 |
wensen |
wensen:
wînse (L288b Laar)
|
wensen
III-1-4
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werk (L288b Laar)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
werk (L288b Laar)
|
werk (zn.): (Ik gebruik de auto niet veel). Ik voel me het lekkerste als ik geregeld naar mijn - loop. [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
25569 |
werkbank |
snitselbank:
snitsǝlba.ŋk (L288b Laar)
|
In het algemeen de houten bank waaraan de timmerman het hout bewerkt. Dit type werkbank is doorgaans aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant voorzien van een houten bankschroef. Zie ook afb. 113. [N 53, 208a; monogr.]
II-12
|
24330 |
werpen van jongen |
jongen:
jónge (L288b Laar),
lammen:
spec. van schapen of geiten gezegd
laame (L288b Laar)
|
jongen (ww), werpen || werpen
III-4-2
|
26297 |
wervel |
knevel:
knēvǝl (L288b Laar)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|