e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288b plaats=Laar

Overzicht

Gevonden: 1460
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braken braken: brākǝ (Laar) De houtachtige stengels van het vlas met behulp van een braak kneuzen en breken, zodat ze eraf vliegen. [N 48, 16a; monogr.] II-7
branden borren: bøͅrə (Laar) branden III-2-1
brandnetel netel: neêtel (Laar) netel III-4-3
brasem brasem: vis  brieësem (Laar) brasem III-4-2
brem brem: bräöm (Laar) brem III-4-3
broek: algemeen boks: bòks (Laar), gij louptj auch altied meit un aafgezakdje books (Laar), hij heel z⁄n books op meit unne leire reem (Laar) Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)] III-1-3
broekland, moeras broek: broôk (Laar), moer: (meervoud: moore).  moor (Laar), moeras: ps. boven de a staat nog een ? en een `; deze combinatieletter is niet te maken.  moeras (Laar), moest: moeëst (Laar), tus: tus (Laar), (zo wordt het ook genoemd).  tis (Laar), zomp: zômp (Laar) moeras [DC 02 (1932)] || moerasland, drassig land || moerassig land || moerassige grond, verende grond in een stuk weiland III-4-4
broeksriem riem: hij heel z⁄n books op meit unne leire reem (Laar) Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] III-1-3
broer broer: broor (Laar), met een accent ó op de o  brōr (Laar) broer [DC 03 (1934)] III-2-2
brood brood: breuj (Laar), broeëd (Laar) brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)] III-2-3