e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288b plaats=Laar

Overzicht

Gevonden: 1460
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deur deur: dȳǝr (Laar) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurkruk, deurklink klink: kle.ŋk (Laar) Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.] II-9
dier, beest dier: deer (Laar) dier III-4-2
dinsdag dinsdag: (meervoud: dieënsdige).  dieënsdig (Laar), (meervoud: dieënzige).  dieënzig (Laar), BNO.  deenzig (Laar), deênsdig (Laar) dinsdag III-4-4
dochter dochter: op de o nog een accent grave  dŏchtər (Laar) dochter [DC 03 (1934)] III-2-2
dode dode: doeëje (Laar), lijk: liêk (Laar) dode III-2-2
doek doek: hij vreef zun schoon op meit unne dook (Laar) Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)] III-1-3
doen doen: dôon (Laar) doen III-1-4
dom stom: stóm (Laar) dom III-1-4
domme man achterover: achteroeëver (Laar), klotskop: klotskop (Laar), lomperik: loómperik (Laar), stomme achterover: stómmen achteroeëver (Laar), stommerik: stómmerik (Laar) dom persoon || dommerik (fig.) || stommeling, domoor || stommerd III-1-4