24809 |
gele ganzebloem |
goudbloem:
goutbloom (L288b Laar)
|
gele ganzebloem
III-4-3
|
24488 |
gele narcis |
paasbloem:
paosbloem (L288b Laar)
|
narcis
III-4-3
|
19099 |
geluk |
geluk:
gelök (L288b Laar)
|
geluk
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
gemaâk (L288b Laar)
|
gemak
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gəmaikələk (L288b Laar),
met het grootste gemak:
met ’t groeëtste gemaâk (L288b Laar),
op zijn gemak:
òp zĭĕ gəmáák (L288b Laar)
|
gemakkelijk [DC 02 (1932)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)] || zonder moeite
III-1-4
|
18958 |
gemene vrouw |
canaille (fr.):
vgl. fr. canaille
kernaalie (L288b Laar),
foek:
foeëk (L288b Laar),
tang:
tang (L288b Laar),
tooi:
toeëj (L288b Laar),
viool:
fiejoeël (L288b Laar)
|
boosaardige vrouw || garaffineerde vrouw, kwade vrouw || gemene vrouw,kanalje || kreng van een vrouw || kwaadaardige vrouw
III-1-4
|
18939 |
gereed |
klaar:
klaor (L288b Laar),
kloar (L288b Laar, ...
L288b Laar),
vaardig:
vieërig (L288b Laar)
|
gereed || gereed, klaar [DC 03 (1934)] || klaar || klaar: Als je - bent mag je gaan spelen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
34305 |
gesneden mannelijk varken |
barg:
barx (L288b Laar),
berg:
bɛ̄rx (L288b Laar)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
18254 |
gesp |
gesp:
gɛsp (L288b Laar)
|
Gesloten, vaak min of meer vierkant beugeltje, gewoonlijk met een al of niet aan een afzonderlijke spil zittende tong, aan het ene einde van een riem enz. bevestigd en waardoor het andere einde gestoken wordt, dat dan door de tong in de ring vastgehouden wordt (Van Dale, pag. 903). [N 62, 53; MW; monogr.]
II-7
|
19743 |
gevel |
gevel:
gēͅvəl (L288b Laar)
|
gevel
III-2-1
|