e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288b plaats=Laar

Overzicht

Gevonden: 1460
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
molenkast kast: kast (Laar) De gehele, draaibare, vierhoekige romp van de standerdmolen. Zie ook afb. 6 en 14. [N O, 43a; A 42A, 93; Sche 9; monogr.; N O, 44a] II-3
molenmaker molenmaker: [molen]mǭkǝr (Laar) Vakman die grote herstelwerkzaamheden aan de molen uitvoert en nieuwe stenen inzet. In l 289 wordt het woordtype molenmeester ook gebruikt voor een ɛmolenbouwerɛ. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [A 42 A, 50; Sche 8; Jan 288; Coe 242; Grof 273; A 42 A, 50 add.; monogr.] II-3
monnikskap papenmuts: mv. aconitum  paapemötse (Laar) monnikskap III-4-3
mopperen brommen: brómme (Laar), grauwelen: grouwele (Laar), grommelen: groomele (Laar), grommen: grómme (Laar), knoteren: knoeëtere (Laar), knuuëtere (Laar), snoteren: snoeëtere (Laar) brommen || mopperen || mopperen, zeuren III-1-4
morel, zure kers morel: merel’le (Laar) morellen soort kersen I-7
mortel spijs: spīs (Laar) Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.] II-9
mot mot: mót (Laar) mot III-4-2
motregen, fijne regen fiezelregen: feêzelraengel (Laar), motregen: motraengel (Laar), muggenpis: mögkepis (Laar), stofregen: BNO.  stoôfraengel (Laar), stuifregen: stoeëfraengel (Laar), zever: zeîver (Laar) motregen, fijne regen III-4-4
motregenen, licht regenen fiezelen: Opm. ook in de betekenis van: uit elkaar halen, zacht praten.  feêzele (Laar), miezeren: miezere (Laar), neetselen: neetsele (Laar), zeveren: zeîvere (Laar) miezelen, motregenen III-4-4
mug mug: mök (Laar) mug III-4-2