24375 |
slak |
kelderslak:
kêlderslek (L288b Laar),
slak:
slek (L288b Laar)
|
kelderslak || slak
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
slang (L288b Laar)
|
slang
III-4-2
|
20647 |
slappe koffie |
foezel:
foezel (L288b Laar),
klaterjanus:
klaaterjaanes (L288b Laar),
schotelswater:
schootelswaater (L288b Laar),
schotelwater:
schoeëtelwaater (L288b Laar),
schootelwaater (L288b Laar)
|
slappe koffie || slechte koffie
III-2-3
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
filou (fr.):
fieloe (L288b Laar),
schoft:
schóft (L288b Laar),
schurk:
schörrek (L288b Laar)
|
schoft, schurk || schurk
III-1-4
|
20648 |
slechte drank |
bocht:
Det lös ich neet mieër, det és bócht
bócht (L288b Laar)
|
slechte waar of drank
III-2-3
|
19355 |
slechtgehumeurd (zijn) |
de bokkenpruik op hebben:
de bókkepruûk ophebbe (L288b Laar),
nies:
niês (L288b Laar)
|
slechtgehumeurd || slechtgehumeurd zijn
III-1-4
|
24535 |
sleutelbloem |
kerksleuteltje:
kêrksluuëtelkes (L288b Laar),
koekenbloemetje:
kookebleumke (L288b Laar),
pannenbloem:
primula veris
pannebloom (L288b Laar)
|
primula || sleutelbloem
III-4-3
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slī.pstęj.n (L288b Laar),
wetsteen:
wętstęj.n (L288b Laar)
|
Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11
|
19282 |
slim |
lozig:
loezig (L288b Laar),
slim:
slûm (L288b Laar),
slûmp (L288b Laar),
vernistig:
finistig (L288b Laar)
|
slim
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
linkmiechel:
linkmiechel (L288b Laar),
uitgekookte, een -:
oetgekoeëkdje (L288b Laar)
|
slimme, geraffineerde vent || slimmerd
III-1-4
|