19754 |
beddenlaken |
laken:
lākə (L288b Laar)
|
laken
III-2-1
|
19550 |
beddenwarmer |
kruik:
krū.k (L288b Laar)
|
kruik (voor in bed)
III-2-1
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
bedrege (L288b Laar),
bedreêge (L288b Laar),
belazeren:
belaazere (L288b Laar),
besodemieteren:
besoodemietere (L288b Laar),
bezeiken:
bezeîke (L288b Laar),
fotsen:
fótse (L288b Laar),
kloten:
kloeëte (L288b Laar),
verneuken:
vernuuëke (L288b Laar)
|
bedonderen || bedriegen || bedriegen, beetnemen, voor de gek houden || bedriegen, knoeien || bedriegen, voor de gek houden || bedriegen: Als hij kans ziet zal hij proberen je te - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
godsverneuker:
gotsvernuuëker (L288b Laar)
|
bedrieger
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
droef:
dreuf (L288b Laar),
droevig:
dreuvig (L288b Laar)
|
droevig
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
sprei:
spreͅi̯ (L288b Laar)
|
sprei, gewatteerde deken
III-2-1
|
24426 |
beekprik |
negenoog:
vis
nuuëgeoug (L288b Laar)
|
rivierprik
III-4-2
|
33660 |
beemd |
hooiwei:
ūi̯węǝ (P167p Laar)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
20487 |
beet, hap |
hap:
Verklw. hepke Aetj uch ieërst ¯n hepke vuuër dejje gaotj
hap (L288b Laar)
|
hap
III-2-3
|
25053 |
beetje, een weinig |
fiezel:
(meervoud: feêzels).
feêzel (L288b Laar),
kwak:
(meervoud: kwakke; verkleinwoord: kwekske).
kwak (L288b Laar),
kwakje:
(is verkleinwoord van kwak).
kwekske (L288b Laar)
|
geringe hoeveelheid
III-4-4
|