19086 |
(iets) zich niet aantrekken |
niet aantrekken:
de mos tich dot nit aantrèkken (Q088p Lanaken),
də mos tich dat nit āntrekkə (Q088p Lanaken)
|
Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
17990 |
(persoon met) bleek, flets gezicht |
gezicht zo geel als was:
zə gəzig ēs zu gēl eͅs was (Q088p Lanaken)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19242 |
.. |
dat gaat vanzelf:
dat geit vanzeles (Q088p Lanaken)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22095 |
<naam> |
mei:
de mei veeren (Q088p Lanaken),
də mij vīrə (Q088p Lanaken),
iemand zene mei fiesten (Q088p Lanaken),
mei veeren (Q088p Lanaken),
mei feesten:
iemand zene mei fiesten (Q088p Lanaken),
mei vieren:
de mei veeren (Q088p Lanaken),
də mij vīrə (Q088p Lanaken),
mei veeren (Q088p Lanaken)
|
Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)] || Iemand besteken (ter gelegenheid van zijn naamfeest). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
ZND35,010b: [neen]
falie (Q088p Lanaken),
plag:
ZND35,010b: Gedragen door eenvoudige mensen, niet door boeren.
plak (Q088p Lanaken),
voile (fr.):
ZND35,010b: [neen]
voil (Q088p Lanaken)
|
falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
aaks:
hǭks (Q088p Lanaken),
ǭks (Q088p Lanaken)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoes (Q088p Lanaken),
aalmoos (Q088p Lanaken),
ālmus (Q088p Lanaken)
|
aalmoes [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
31252 |
aambeeld |
aanvilt:
anvel (Q088p Lanaken),
āmvęlt (Q088p Lanaken),
ānvęlt (Q088p Lanaken)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
33187 |
aanaarden |
hogen:
hȳgǝ (Q088p Lanaken),
ophogen:
ǫphȳgǝ (Q088p Lanaken)
|
Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21]
I-5
|
33189 |
aanaardhak |
hak:
hak (Q088p Lanaken)
|
Het handgereedschap dat bij het aanaarden wordt gebruikt. Meer dan één zegsman geeft aan dat het aanaarden met de hak met mankracht zwaar werk was. Zie ook de opmerking over de opgaven bij het lemma Vorentrekker. Er werd aangeaard met de schup (zie het lemma Schop in aflevering I.1, blz. 121) in: L 324, 355, 363, 414, P 47, 49, 55, 56 (vroeger), 57, 58, 118a, 119 (idem), 120, Q 2a, 3, 71 (idem), 72, 182, 189 en 198b. Met de mesthaak (zie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, blz. 12) in: L 289b, P 176 (vroeger) en Q 9. [N 12, 26; N 18, 42; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 24; N 18, 58]
I-5
|