21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbelen (Q088p Lanaken),
kletsen:
Van Dale: kletsen, 1. (minacht.) praten of met elkaar spreken als iets hinderlijks of vervelends; -2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden, hetzij ongunstig (wauwelen) of in neutrale bet., gemoedelijk praten; - in ongunstige zin spreken (over), ongegronde dingen zeggen, kwebbelen; [3.] overbrengen, oververtellen, klikken; 4. roddelen, kwaadspreken; -5. onzin verkopen, bazelen.
kletse (Q088p Lanaken),
kletsen (Q088p Lanaken),
wauwelen:
Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.
wawele (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
zauwelen:
WNT: zauwelen, zavelen, zawwelen. 4. (Limb., de Meierij) Beuzelachtige, onbeduidende praat houden; bazelen, kletsen, wauwelen, zaniken, zeuren.
saawelen (Q088p Lanaken)
|
praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
kwatsch (<du.):
kwatsch (Q088p Lanaken),
lullen:
lulle (Q088p Lanaken),
onnozele kazel vertellen:
heə vərtelt onyzələ kōͅzəl (Q088p Lanaken),
zever vertellen:
er vertelt zijver (Q088p Lanaken)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klatsoor:
kladjžūǝr (Q088p Lanaken)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
babbelkous:
an babbəlkōs (Q088p Lanaken),
babbelwijf:
babbelwief (Q088p Lanaken),
barenbinder:
ənə bārəbendər (Q088p Lanaken),
gazet:
gezet (Q088p Lanaken),
gesproken dagblad:
gesproken dagblad (Q088p Lanaken),
kletswijf:
kleͅtswif (Q088p Lanaken),
oude sok:
wordt gezegd van iemand die altijd hetzelfde zegt
ən awzoͅk (Q088p Lanaken),
wauwelaar:
wāiwəlers (Q088p Lanaken),
zeverkous:
zeivərkous (Q088p Lanaken)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|
26570 |
kleurstof |
doodskop:
du.tskǫp (Q088p Lanaken),
menie:
mē.ni (Q088p Lanaken)
|
Kleurstof die wordt gebruikt bij het rijen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛscherprijɛ. In dit lemma zijn de verschillende kleurstoffen bijeengeplaatst die door de molenaar worden gebruikt. Waterverf wordt toegepast, omdat dit weer gemakkelijk van de steen verwijderd kan worden. Op deze wijze vermijdt men problemen bij de volgende onderhoudsbeurt: alle verf moet dan verdwenen zijn. De term doodskop wordt in Q 88 gebruikt voor ø̄menieø̄.' [Coe 168 add.; Grof 202]
II-3
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
klør (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
klere (Q088p Lanaken),
klerə (Q088p Lanaken),
klērə (Q088p Lanaken),
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
klērə (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
klieren (Q088p Lanaken),
knobbelen:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
knubbels (Q088p Lanaken),
sint-markoen:
Sint Mercoen (Q088p Lanaken)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
24581 |
klimop |
wintergroen:
-
weentergreun (Q088p Lanaken)
|
klimop [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
naaien:
nījǝ (Q088p Lanaken),
riveren:
rivērǝ (Q088p Lanaken)
|
Twee metalen delen van een werkstuk met elkaar verbinden door middel van klinknagels. De al dan niet verwarmde klinknagel wordt daartoe eerst met behulp van de nageltang in het voorgeboorde gat van de aan elkaar te bevestigen delen geplaatst. Met de ophaler wordt de klinknagel vervolgens zo ver mogelijk opgetrokken. Dan wordt het penvormige uiteinde van de klinknagel met de klinkhamer tot een kop geslagen. Tijdens deze handelingen wordt het andere uiteinde van de klinknagel met behulp van de domper tegengehouden. De nieuwgevormde kop van de klinknagel wordt tenslotte met de dopper afgerond. Zie ook de lemmata "klinkhamer", "domper", "dopper", "nageltang", etc. IJzeren klinknagels boven 9 mm dikte worden voor verwerking doorgaans heet gemaakt in een veldsmidse of kleine gloeioven. Kleine, van koper, messing of zacht ijzer vervaardigde klinknagels kunnen ook koud worden geklonken. [N 64, 98; N 66, 44; monogr.]
II-11
|
31497 |
klinknagel |
naai:
nāj (Q088p Lanaken)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|