17898 |
trekken |
trekken:
trekken (Q088p Lanaken)
|
wij trekken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
29079 |
trekkers |
staartjes:
stęrtjǝs (Q088p Lanaken)
|
Middel om een broek of een vest te kunnen insnoeren. De riempjes achter het vest. [N 59, 143b]
II-7
|
31700 |
trekzaag, boomzaag |
boomzeeg:
bǫwmzē̜x (Q088p Lanaken),
kortzeeg:
kǫrt˲zē̜x (Q088p Lanaken)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
19362 |
treuzelaar |
neuzelaar:
wat ənən neuzeleir (Q088p Lanaken)
|
Wat een treuzelaar! [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
kloten:
plat
kloette (Q088p Lanaken),
neuzelen:
dè jòng kin neuzelen (Q088p Lanaken),
dɛ̄ jong kan nø̄zələ (Q088p Lanaken),
neuzelen (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
èr zit tao te neuzele (Q088p Lanaken),
ər zit tao te neuzele (Q088p Lanaken),
treuzelen:
treuzelen (Q088p Lanaken),
zauwelen:
èr zit tao te zawele (Q088p Lanaken)
|
Die jongen kan treuzelen (hij doet alles langzaam en verdroomt zijn tijd; geef de gemeenzame dialectwoorden en uitdrukkingen aan om dit uit te drukken). [ZND 37 (1941)] || Hij zit daar te sammelen (dralen, langzaam en aarzelend praten of handelen). [ZND 06 (1924)] || Hij zit daar te treuzelen (talmen, zeer langzaam handelen). [ZND 08 (1925)] || wat zegt ge van iem. die zeer langzaam werkt ? Hij zit daar te ... (sammelen, teuten, nisselen, enz.) [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
22393 |
troef |
troef:
traof (Q088p Lanaken),
troif (Q088p Lanaken),
troŭf (Q088p Lanaken)
|
Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
34549 |
troep ganzen |
zwerm:
zwęrǝm (Q088p Lanaken)
|
In vraag A 4, 18 en L 20, 18 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor een "troep" schapen, koeien, varkens, ganzen. In dit lemma zijn alleen die antwoorden opgenomen die specifiek op een "troep ganzen" duiden. [A 4, 18; L 20, 18]
I-12
|
22861 |
trommeltje |
trommetje:
trømkə (Q088p Lanaken)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
34198 |
trommelzucht |
opgelopen (volt. deelw.):
ǫpgǝlǫu̯pǝ (Q088p Lanaken),
ǫpgǝlǭpǝ (Q088p Lanaken)
|
Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.]
I-11
|
33595 |
tros vruchten |
bel:
bel (Q088p Lanaken),
koppel:
koebbel (Q088p Lanaken)
|
tros [ZND 32 (1939)]
I-7
|