22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
aoze (Q088p Lanaken),
harten ōͅs (Q088p Lanaken),
hartən ōs (Q088p Lanaken),
hārtən ōͅs (Q088p Lanaken),
ōͅs (Q088p Lanaken),
ōͅXe (Q088p Lanaken),
ōͅze (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
roeten aos (Q088p Lanaken),
schûîppen aos (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
ös (Q088p Lanaken),
lang
hartən oͅs (Q088p Lanaken),
aast:
öste (Q088p Lanaken),
haas:
harten hŏs (Q088p Lanaken),
hŏsen (Q088p Lanaken)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] || Schoppen: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
er neven:
de bēͅs tər nēͅvə (Q088p Lanaken),
ook materiaal znd 19a,6
de beͅs tər nēͅve (Q088p Lanaken),
mis:
dat es mis (Q088p Lanaken),
dat əs mis (Q088p Lanaken),
de bēͅs mis (Q088p Lanaken),
də bēͅs mes (Q088p Lanaken),
də beͅs meͅs (Q088p Lanaken),
də beͅs mis (Q088p Lanaken),
teͅs mes (Q088p Lanaken),
ook materiaal znd 19a,6
de bēͅs mis (Q088p Lanaken),
de beͅs mis (Q088p Lanaken),
də bēͅs mes (Q088p Lanaken),
də beͅs meͅs (Q088p Lanaken),
verkeerd:
dich bes verkierd (Q088p Lanaken),
də bēͅs vərkird (Q088p Lanaken),
ook materiaal znd 19a,6
dich bes verkierd (Q088p Lanaken),
də bēͅs vərkird (Q088p Lanaken)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
ich haw gijn achtərdēnkə (Q088p Lanaken),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
achterdenken (Q088p Lanaken),
erg:
ich hauw doa gein èrg ien (Q088p Lanaken),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
ich hauw doa gein èrg ien (Q088p Lanaken)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (Q088p Lanaken)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33802 |
achterknie |
hees:
his (Q088p Lanaken)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
19445 |
achteruit |
terug:
tryk (Q088p Lanaken),
terug-ju(j):
tryk jy (Q088p Lanaken)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
zich wijken:
zich wieken (Q088p Lanaken)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
schutbred:
šø̜t˱brē.t (Q088p Lanaken),
stopsel:
stǫpsǝl (Q088p Lanaken)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
26381 |
achterwater, onderwater |
beek:
bē.k (Q088p Lanaken),
grote wijer:
grutǝ węjǝr (Q088p Lanaken)
|
Het water achter de sluizen. De woordtypen beek (Q 88) en grote wijer (Q 88) zijn specifiek van toepassing op het achterwater bij bovenslagmolens. [Jan 88; Coe 43]
II-3
|
17781 |
adem |
adem:
ich krēg gijnen oͅjəm (Q088p Lanaken)
|
Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|