e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roep- en lokwoord voor de kalkoen kwak, kwak: kwak, kwak (Lanklaar) Men kan de kalkoen roepen door het geluid van hen na te bootsen. Omdat ze vaak grootgebracht worden samen met de kippen, worden ze ook wel (L 191 (Afferden), 245b (Tienray), Q 2 (Hasselt), 192 (Margraten), 195 Sint-Geertruid)) gelokt met roepwoorden voor kippen. Een andere mogelijkheid tot lokken is dat men fluit of een bepaald keelgeluid (L 360 (Bree)) maakt. [L 47, 9C; A 6, 4] I-12
roep- en lokwoord voor de kip tiet, tiet: tīt, tīt (Lanklaar), tiet, tiet, tiet: tīt, tīt, tīt (Lanklaar), tīǝt, tīǝt, tīǝt (Lanklaar) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor een big kud, kud: kø̜t, kø̜t (Lanklaar), zoggen, zoggen, zoggen: zǫgǝ, zǫgǝ, zǫgǝ (Lanklaar) Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kuiken kuik, kuik: kyk, kyk (Lanklaar), pik, pik: pek, pek (Lanklaar) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus: kuš (Lanklaar), kuus, kuus, kuus: kuš, kuš, kuš (Lanklaar), kūš, kūš, kūš (Lanklaar) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roep- en lokwoorden voor het lam lammetje: lęmkǝ (Lanklaar), lemmen, lemmen: lęmǝ, lęmǝ (Lanklaar) [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12
roep- en lokwoorden voor het schaap lemmen, lemmen: lęmǝ, lęmǝ (Lanklaar), sjoek, sjoek: šøk, šøk (Lanklaar) [N 19, 74a; VC 14, 2j (R] I-12
roepen roepen: rōpə (Lanklaar) roepen [ZND m] III-3-1
roeper oproeper: ps. omgespeld volgens Frings.  oͅpr"pər (Lanklaar), uitroeper: ps. omgespeld volgens Frings.  ūtr"pər (Lanklaar), ūətr"pər (Lanklaar) afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] III-3-1
roepwoord om de klokhen te lokken brok, brok: brok, brok (Lanklaar), klok, klok: klǫk, klǫk (Lanklaar), klok, klok, klok: klok, klok, klok (Lanklaar) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12