19926 |
keffen |
bletsen:
bletsje (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
bletsjë (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
keigele (L422p Lanklaar)
|
Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
keigels (L422p Lanklaar)
|
Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
kelder (L422p Lanklaar),
keͅldər (L422p Lanklaar)
|
kelder [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
23293 |
kelk |
kelk:
de tweede schwa is slechts klein bovenaan achter de l geschreven
ən keͅlək (L422p Lanklaar)
|
Een kelk. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-3
|
24181 |
kemphaan |
snep:
Frings; half lang als lang omgespeld
sneͅp (L422p Lanklaar)
|
kemphaan (29 alleen langs de rivieren in weiland; mannetjes hebben in het voorjaar bonte veerkragen en houden gezamenlijke schijngevechten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21283 |
kerel |
kerel:
keeël (L422p Lanklaar),
kērl (L422p Lanklaar)
|
een kerel [ZND B1 (1940sq)] || kerel [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
29111 |
keren |
draaien:
drɛi̯ǝ (L422p Lanklaar)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.]
I-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
ēͅə wās tə vr"əx en tə keͅrək (L422p Lanklaar),
kèrk (L422p Lanklaar),
ən kerək (L422p Lanklaar),
ən ūX ker[ə}k (L422p Lanklaar)
|
Een hoge kerk. [ZND A2 (1940sq)] || Een kerk. [ZND A1 (1940sq)] || Kerk. [ZND 01 (1922)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)]
III-3-3
|
24182 |
kerkuil |
kerkuil:
Frings; half lang als lang omgespeld
keͅrkø̄yl (L422p Lanklaar)
|
uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)]
III-4-1
|