23280 |
kloosterorde |
orde:
`n streng orde (L422p Lanklaar)
|
Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
19405 |
klopper, garde |
klopper:
kloͅpər (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
Keukeninstrument voor b.v. het kloppen van room of eieren bestaande uit een aantal lusvormige draden die in een handgreep samenkomen (klopper, garde) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
27911 |
klos, blok |
drukcale:
drøkkal (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
drukhout:
drukhout (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Massief houten blok of kort stuk boomstam dat op de kap van een ondersteuning wordt gelegd om op deze wijze de eerste druk op te vangen. Een invuller uit Q 121 maakt een onderscheid tussen een "drukhout" en een "drukklos". De eerstgenoemde term werd volgens hem op de Domaniale mijn gebezigd voor een afgeplat stuk hout terwijl de tweede van toepassing was op een stuk rondhout. De woordtypen "knuts" (Q 121) en "spits" (Q 113) duiden op een klos die in een pijler werd gebruikt, bijvoorbeeld om een kophout te maken. [N 95, 331; N 95, 332; N 95, 324; monogr.; Vwo 113; Vwo 381; Vwo 427]
II-5
|
18120 |
kloven |
kenen:
kēənə (L422p Lanklaar)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22659 |
klucht |
klucht:
ən kløx (L422p Lanklaar)
|
Een klucht. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
19469 |
kluit |
kluit:
klute (L422p Lanklaar),
kly(3)̄ət (L422p Lanklaar)
|
(Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)] || bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
21577 |
kluit (geldstuk) |
oortje:
Van Dale: II. oord, 1. (veroud.) geldswaarde van 1/4 der munteenheid, aldus genoemd naar de munten die door een kruis in 4 hoeken (oorden) waren verdeeld; - koperen geldstuk van die waarde. oordje, thans oortje (z. ald.)
ĕurdsjë (L422p Lanklaar)
|
kluit (geldstuk) [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (L422p Lanklaar),
kluit:
klȳt (L422p Lanklaar)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
23223 |
kluizenaar |
kluizenaar:
kluëzënêr (L422p Lanklaar)
|
Monnik. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
18792 |
kluwen |
streen:
strên (L422p Lanklaar)
|
Kluwen. [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|