28177 |
luchtstroom |
luchtstroom:
luchtstroom (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Wilhelmina])
|
Voor de luchtverversing van het ondergrondse gedeelte van een mijn is een ononderbroken luchtstroom noodzakelijk. Via de intrekkende schacht stroomt verse lucht de mijn in en via de uittrekkende schacht verlaat de gebruikte lucht de mijn (Driessen pag. 43). Lucht stroomt van de plaats met hogere druk naar de plaats met lagere druk. Volgens dit principe wordt de lucht ondergronds in beweging gebracht. Het drukverschil wordt door de hoofdventilator, die bovengronds is opgesteld, veroorzaakt. Hij kan blazend of zuigend werken. In het eerste geval moet hij in verbinding staan met de intrekkende, en in het tweede geval met de uittrekkende schacht. Doorgaans geeft men de voorkeur aan zuigende ventilatie. Doordat de hoofdventilator de verbruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er een onderdruk met het gevolg dat de verse lucht door de intrekkende schacht blijft toestromen. Als voornaamste regel bij de luchtverversing geldt dat de verse luchtstroom direct tot op het diepste punt van de mijn of van de verschillende verdiepingen gebracht wordt en van daaruit in voldoende sterke stromen naar de afdelingen wordt geleid (Driessen pag. 44). [N 95, 211; monogr.; N 95, 210]
II-5
|
28166 |
luchtverversing |
ventilatie:
ventilatie (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Het toevoeren van verse lucht naar de verschillende ondergrondse werkpunten. [N 95, 204; monogr.; N 95, 210]
II-5
|
25217 |
luchtx |
lucht:
locht (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
log (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
loxt (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
lucht [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)]
III-4-4
|
19619 |
lucifer |
stekje:
stekske (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar,
L422p Lanklaar),
stɛkskə (L422p Lanklaar),
zwegeltje:
zweeëgëlkë (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar,
L422p Lanklaar),
zwēgəlkə (L422p Lanklaar)
|
lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)], [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
vuil:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
vōēl (L422p Lanklaar)
|
lui, traag [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
lui:
dUe luj zien vëndaag allëmoal boeten op ët veljd en aan ⁄t mejë (L422p Lanklaar),
ly(3)̄j (L422p Lanklaar),
u als in Fr. lutte.
luj (L422p Lanklaar)
|
De mensen zijn vandaag alle buiten op het veld en maaien. Mensen of lieden of lui enz. [ZND 04 (1924)] || lui (lieden) [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
grijnen:
ook materiaal znd 28, 53
grienë (L422p Lanklaar)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
loeje (L422p Lanklaar),
lūjə (L422p Lanklaar)
|
Luiden. [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
doek:
dø̄k (L422p Lanklaar),
kinderdoek:
kènjərdook (L422p Lanklaar),
pisdoek:
pisdōk (L422p Lanklaar),
windel:
winjəl (L422p Lanklaar)
|
luier (kinderdoek) [ZND 01u (1924)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] || luiers (kinderdoeken) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
19029 |
luilak |
luizak:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
luizak (L422p Lanklaar)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|