34557 |
roep- en lokwoord voor de kalkoen |
kwak, kwak:
kwak, kwak (L422p Lanklaar)
|
Men kan de kalkoen roepen door het geluid van hen na te bootsen. Omdat ze vaak grootgebracht worden samen met de kippen, worden ze ook wel (L 191 (Afferden), 245b (Tienray), Q 2 (Hasselt), 192 (Margraten), 195 Sint-Geertruid)) gelokt met roepwoorden voor kippen. Een andere mogelijkheid tot lokken is dat men fluit of een bepaald keelgeluid (L 360 (Bree)) maakt. [L 47, 9C; A 6, 4]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tiet, tiet:
tīt, tīt (L422p Lanklaar),
tiet, tiet, tiet:
tīt, tīt, tīt (L422p Lanklaar),
tīǝt, tīǝt, tīǝt (L422p Lanklaar)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kud, kud:
kø̜t, kø̜t (L422p Lanklaar),
zoggen, zoggen, zoggen:
zǫgǝ, zǫgǝ, zǫgǝ (L422p Lanklaar)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kuik, kuik:
kyk, kyk (L422p Lanklaar),
pik, pik:
pek, pek (L422p Lanklaar)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus:
kuš (L422p Lanklaar),
kuus, kuus, kuus:
kuš, kuš, kuš (L422p Lanklaar),
kūš, kūš, kūš (L422p Lanklaar)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lammetje:
lęmkǝ (L422p Lanklaar),
lemmen, lemmen:
lęmǝ, lęmǝ (L422p Lanklaar)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
lemmen, lemmen:
lęmǝ, lęmǝ (L422p Lanklaar),
sjoek, sjoek:
šøk, šøk (L422p Lanklaar)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
rōpə (L422p Lanklaar)
|
roepen [ZND m]
III-3-1
|
21652 |
roeper |
oproeper:
ps. omgespeld volgens Frings.
oͅpr"pər (L422p Lanklaar),
uitroeper:
ps. omgespeld volgens Frings.
ūtr"pər (L422p Lanklaar),
ūətr"pər (L422p Lanklaar)
|
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
brok, brok:
brok, brok (L422p Lanklaar),
klok, klok:
klǫk, klǫk (L422p Lanklaar),
klok, klok, klok:
klok, klok, klok (L422p Lanklaar)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|