33594 |
tomaat |
tomaat:
tomat (L422p Lanklaar),
təmatə (L422p Lanklaar)
|
[ZND 34 (1940)]tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19583 |
tondel |
solfer:
soͅlfər (L422p Lanklaar)
|
ontvlambaar materiaal in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19542 |
tondeldoos |
stekkencartouche:
stekəkərdūs (L422p Lanklaar),
tondeldoos:
toͅndəldūs (L422p Lanklaar)
|
tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17727 |
tonen |
laten kijken:
kieken laten (L422p Lanklaar)
|
Tonen, laten zien (laten zien, tonen, togen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
toŋ (L422p Lanklaar)
|
tong [N 10b (1961)]
III-1-1
|
34588 |
toot |
staart:
stārt (L422p Lanklaar),
stɛrt (L422p Lanklaar)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
24256 |
torenvalk |
torenvalk:
Frings; half lang als lang omgespeld
tōrəvalək (L422p Lanklaar)
|
valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22025 |
tortelduif |
tortelduif:
tortëldōēëv (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
ən toͅrtəldowf (L422p Lanklaar),
Frings; half lang als lang omgespeld
toͅrtəldou̯f (L422p Lanklaar),
turks duifje:
Frings; half lang als lang omgespeld
torəks dø̄i̯fkə (L422p Lanklaar)
|
Een tortelduif. [ZND A1 (1940sq)] || tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortel: turkse ~ (28 nieuwe soort voor Brabant, nu meest nog in het oosten; net een grote tamme Oostindische tortel; hele jaar hier; vaak in troepen bij graanhandel, vaak op televisiemasten; alleen bij woningen, nooit in het bos; roep [roe-kóé-koe] en g [N 09 (1961)] || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)]
III-3-2, III-4-1
|
32942 |
touw om het hooi vast te sjorren |
zeel:
zē̜i̯l (L422p Lanklaar)
|
Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.]
I-3
|
19852 |
tralie |
grille (fr.):
grel (L422p Lanklaar),
staketsel:
staŋkeͅtsəl (L422p Lanklaar),
veken:
vēͅkə (L422p Lanklaar)
|
een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|