32619 |
trechter op de gierton |
beertrechter:
bē̜rtrɛxtǝr (L422p Lanklaar),
trechter:
trɛxtǝr (L422p Lanklaar)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trap:
trap (L422p Lanklaar),
trede:
trēͅi̯ (L422p Lanklaar),
treͅi̯ (L422p Lanklaar),
trēi̯ (L422p Lanklaar),
trē̜j (L422p Lanklaar)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.]
I-13, II-9, III-2-1
|
28240 |
treingeleider |
chef trein:
chef trein (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
De man die ondergronds verantwoordelijk is voor de goede gang van zaken bij het vervoer van personeel door middel van personentreinen. Uit de opgave "chef porion" uit L 286 voor de mijn van Eisden blijkt dat deze daar ook de functie van treingeleider vervult. [N 95, 715]
II-5
|
33954 |
treiten |
oogkussens:
ǫu̯xkø̜sǝs (L422p Lanklaar)
|
Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5]
I-10
|
19292 |
treiteren |
jensen:
jensë (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
koeioneren:
koejonneerë (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
plagen:
ploagë (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
treiteren:
eine treitere (L422p Lanklaar)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || kwellen [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
eetlust:
ĕĕtlust (L422p Lanklaar)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
haamhaken:
āmø̜̄k (L422p Lanklaar),
haamogen:
āmǫu̯.gǝ (L422p Lanklaar),
ogen:
ǫu̯.gǝ (L422p Lanklaar),
trekhaken:
%%enkelvoud%%
trękhǭk (L422p Lanklaar)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
monica:
moonika (L422p Lanklaar),
trekorgel:
trekorgel (L422p Lanklaar),
trekzak:
trèkzak (L422p Lanklaar)
|
Harmonica. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
trekə (L422p Lanklaar),
trèkkë (L422p Lanklaar)
|
trekken [ZND A1 (1940sq)] || wij trekken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
21580 |
trekken en talmen |
tentelen:
vgl. Stokkem Wb. (pag. 109): tensjele, afdingen.
tensjëlë (L422p Lanklaar),
teͅnšələ (L422p Lanklaar),
trengelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
treͅngələ (L422p Lanklaar)
|
marchanderen [ZND 01 (1922)] || Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|