21779 |
(kleine) zelfstandige |
kleine man:
kleine man (Q240p Lauw)
|
Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
knotsen:
knotsen (Q240p Lauw)
|
Het hoofd stoten (botsen, knotsen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
flinke benen:
forse (Q240p Lauw)
|
Stevige benen (stompels, gestapeleerd) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
boeken (Q240p Lauw)
|
Bukken, zich bukken ((zich) buigen) [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18097 |
aambeien |
takken:
takken (Q240p Lauw)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (aambeien, takken, speen, blikaar(d)s, (vijg)puisten). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18212 |
aan flarden |
te planare vaneen:
te planare vaneen (Q240p Lauw)
|
Aan flarden (gezegd van kledingstukken, t.g.v. ongeluk e.d.) [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33187 |
aanaarden |
hogen:
hø̄gǝ (Q240p Lauw)
|
Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21]
I-5
|
26609 |
aangeladen, toegemalen |
geplekt:
gǝplɛkt (Q240p Lauw)
|
Gezegd van het scherpsel van een molensteen wanneer dit toegeplakt raakt als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaanladenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Jan 264; Coe 147]
II-3
|
26519 |
aanhangen |
aanhangen:
ǭ.nhaŋǝ (Q240p Lauw),
ǭ̄nhaŋǝ (Q240p Lauw)
|
De meelzak met behulp van de zakhaakjes aan de meelpijp of meelbak bevestigen. [Jan 170; Coe 155; Coe 155 add.; Grof 183]
II-3
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
knuffelen:
knoevelen (Q240p Lauw)
|
Aanhoudend in de handen nemen (haffelen, hampelen, knoevelen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|