34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (L289b Leuken)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
20467 |
vrouwziek |
ketser:
cf. WNT s.v. "ketsen (II)"= "jagen, aan-, op-, voortjagen"; WNT s.v. "ketser (II)"looper, zwierder, nachtlooper....
ketsert (L289b Leuken),
veger:
vaeger (L289b Leuken)
|
meisjesgek
III-2-2
|
24515 |
vrucht zetten |
spenen:
speene (L289b Leuken)
|
vruchtvormen
III-4-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
gelpe grond:
gɛlpǝ gront (L289b Leuken),
goede grond:
gōi̯ǝ gront (L289b Leuken)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
17658 |
vuist |
vuist:
voest (L289b Leuken)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19898 |
vuur |
vuur:
vø̄.r (L289b Leuken)
|
vuur
III-2-1
|
19544 |
vuursteen |
ketssteen:
ketsstein (L289b Leuken)
|
vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
vuurtang:
vø̄rtaŋ (L289b Leuken)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
19895 |
vuurtest |
tondelpot:
tontəlpoͅt (L289b Leuken)
|
tondelpot
III-2-1
|
30004 |
vuurvaste mortel |
vuurspecie:
vø̄r[specie] (L289b Leuken)
|
Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c]
II-9
|