e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leuken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knap meisje aardig maagdje: aarig maechtje (Leuken) mooi meisje III-1-4
knecht, algemeen knecht: knęxt (Leuken) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
kneden kneden: knīi̯ǝ (Leuken) De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11
kneu heivink: hejvînk (Leuken), knuiter: knuiter (Leuken) kneu III-4-1
knevels knevels: knēvǝls (Leuken) Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10
knieband voor een stier of kalf kniezelen: knejzē̜lǝ (Leuken) IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.] I-11
knikkebenen kwakken: kwakke (Leuken) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2
knikker maal: meͅt mālə dōn (Leuken) Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2
knikkeren knikkeren: knikkere (Leuken), met malen doen: meͅt mālə dōn (Leuken) Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2
knikkerkuiltje kuiltje: kuulke (Leuken) Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] III-3-2