e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leuken

Overzicht

Gevonden: 2725
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huiverig schuiverig: schuverig (Leuken) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering schuiver: schuuver (Leuken) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hulst hulst: höls (Leuken) hulst III-4-3
iemand prijzen bestuiten: bestoête (Leuken), bestuûte (Leuken), opsteken: eeme opstaeke (Leuken), stuiten: stuûte (Leuken) iemand ophemelen || loven, prijzen || prijzen, lofspreken van III-1-4
iets goedmoeds doen goedig: geûjig (Leuken) goed, goedig III-1-4
ijs (alg.) ijs: (verkleinwoord: iêske).  ī.s (Leuken) ijs III-4-4
ijsje ijskoud, een -: Verklw. eiskoutje De meister traktieërdje de hieël klas op ¯n eiskoutje  eiskout (Leuken) ijs III-2-3
ijspegel ijspegel: iespeegels (mv.) (Leuken) ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4
ijsschots ijsschol: (meervoud: iêsscholle; verkleinwoord: iêsschölke).  iêsschol (Leuken) ijsschots, ijsschol III-4-4
ijver ijver: iêver (Leuken), qui-vive (fr.): kevie (Leuken) ijver || ijver, werklust III-1-4