e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Leunen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koppenlaag kopse laag: kǫpsǝ lǭx (Leunen) Laag in hun breedterichting liggende bakstenen. Zie ook afb. 38 en 41. [N 31, 23b; monogr.] II-9
koppenverband kopsverband: kǫps˲vǝrbant (Leunen) Metselverband waarbij alle stenen in een laag met de kop in zicht komen. De steen ligt daarbij op zijn platte kant. Zie ook afb. 38. [N 31, 24b] II-9
koppig koppig: köppef (Leunen), köppig (Leunen), krangs: krángs (Leunen), wars: wérs (Leunen) koppig [SGV (1914)] || koppig, dwars III-1-4
kopshout kopshout: kǫpshǭlt (Leunen) Het vlak van een stuk hout dat de dwarsdoorsnede van de vezels vertoont. [N 50, 50a; monogr.] II-12
kopspie borstspieën: borstspieën (Leunen) De wiggen waarmee de roeden aan de voorzijde in de askop worden vastgezet. [N O, 3c; A 42A, 77] II-3
koptouw koetouw: kutǫu̯w (Leunen) Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a] I-11
kopvoorn meun: vis  meun (Leunen) kopvoorn III-4-2
korenmijt zetten zetten: zętǝ (Leunen) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korf korf: kø̜rǝf (Leunen) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
kornoelje (alg.) knoereltje: eetbaar  knurretje (Leunen), timpelteer: corneolum  tiepeltaer (Leunen) bes vd kornoelje || kornoelje, vrucht III-4-3