33297 |
echte koekoeksbloem |
koekoeksbloempje:
koekoeksbloempje (L211p Leunen)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|
20394 |
echtgenoot |
echtgenoot:
aechtgenoeët (L211p Leunen),
J(onger) V(enraays)
echtgenoeët (L211p Leunen),
kerel:
soms
kel (L211p Leunen),
man:
man (L211p Leunen),
mens:
meens (L211p Leunen),
mins (L211p Leunen)
|
(man. ) Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot? [DC 05 (1937)] || [haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)] || echtgenoot || man, echtgenoot
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
mens:
meens (L211p Leunen),
vrouw:
vrow (L211p Leunen),
òs vrow (L211p Leunen),
vrouwtje:
vrowke (L211p Leunen),
wijf:
bijna uitgestorven
wief (L211p Leunen)
|
(vrouw; ) bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote? [DC 05 (1937)] || echtgenote || echtgenote (mijn -) || echtgenote; liefkozend || vrouw, echtgenote
III-2-2
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eekheurentje (L211p Leunen),
eekpoes:
inkpoēs (L211p Leunen)
|
eekhoorn || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweel (L211p Leunen)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)]
III-1-2
|
20505 |
een borrel drinken |
proeven:
Dur te veul gepruËf verdwien t höj uut de ruËf: drank leidt tot armoede
gepruūf (L211p Leunen),
tutteren:
Mienen oeëme haaj wer go‰d getutterd
tuttere (L211p Leunen),
wippen:
As klötje wipte hij enne goeje òp en àf vur speules, már nòw hij groeët is wipt hij ze liever aachteraover
wippe (L211p Leunen)
|
borrel drinken || drinken van borrels || het drinken van een borrel
III-2-3
|
30220 |
een dak beschieten |
beschieten:
bǝsxītǝ (L211p Leunen)
|
Een houten beschot op de gordingen aanbrengen. [N 54, 174b; monogr.]
II-9
|
34532 |
een ei |
tuutei:
tȳtei̯ (L211p Leunen)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
schellen:
sxęlǝ (L211p Leunen)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34534 |
een ei schouwen |
schouwen:
sxǫu̯ǝ (L211p Leunen)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|