e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middennaafbanden navenbanden: (enk)  nāvǝbantj (Limbricht), speekbanden: (enk)  špęjk˱bantj (Limbricht) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
midvoor centervoor: centerveur (Limbricht) Midvoor. [DC 49 (1974)] III-3-2
mijt afdekken dekken: dękǝ (Limbricht) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken ogen: ø.gə (Limbricht) lonken (mikken) [RND] III-3-2
miltvuur miltvuur: meljtjvȳr (Limbricht) Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.] I-11
mist, nevel (alg.) mist: mis (Limbricht), (zonder onderscheid)  mist (Limbricht), moek: ¯laaghangende mist¯  moek (Limbricht), mot: ¯laaghangende mist¯  mot (Limbricht), nevel: zonder onderscheid  nevel (Limbricht) mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mist en nevel [DC 27 (1955)] III-4-4
moe moeg: mø.ch (Limbricht) moe [RND] III-1-2
moeder ma: ma (Limbricht), mam: mam (Limbricht), moeder: mooder (Limbricht, ... ), zie moderis aut  moder (Limbricht) (moeder;) Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || moeder [DC 03 (1934)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] || moeder; (Hoe wordt de moeder door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] III-2-2
moeilijk vooruitkomen taffelen: i.e. onzeker gaan.  taffele (Limbricht) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
moeite moeite: muite (Limbricht) moeite; hij geeft zich moeite [DC 03] III-1-4