33158 |
strosnijmolen |
hakselmachine:
hɛksǝlmǝšin (L434p Limbricht)
|
Het toestel waarin en waarmee stro tot snippers gehakt wordt dat als veevoeder moet dienen. Vergelijk ook het lemma ''strosnijbak'' (6.4.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [N 18, 107; L 26, 12; monogr.; add. uit JG 1c]
I-4
|
25138 |
stuifsneeuw |
fijne sneeuw:
fiene sjnee (L434p Limbricht)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stuiven:
⁄t sjtuuft (L434p Limbricht)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
stuiver:
stjuuver (L434p Limbricht)
|
stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sǫkǝrkrōt (L434p Limbricht)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20358 |
suikeroom |
suikernonk:
soekkernoenk (L434p Limbricht),
suikernonkje:
soekkernunkske (L434p Limbricht)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
soekkertant (L434p Limbricht),
suikertantje:
soekkertentje (L434p Limbricht)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17735 |
suizen van de oren |
suizen:
t soest mich in de oore (L434p Limbricht),
tuiten:
m`n oore toete (L434p Limbricht)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
Syst. WBD
laere ties (L434p Limbricht)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20745 |
taart |
taart:
Syst. WBD
taart (L434p Limbricht)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|