e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Limbricht

Overzicht

Gevonden: 2000
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote lijster grote lijster: grôête liester (Limbricht), grote lijsterd: (grote) liestert (Limbricht), groote liestert (Limbricht) grote lijster || grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)] III-4-1
gulden gulden: ⁄ne gölje (Limbricht) gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)] III-3-1
gulp van een broek gulp: gölp (Limbricht) gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] III-1-3
gunnen gunnen: ze wurd gegund (Limbricht) ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)] III-3-1
gutsbeitel gots: gotš (Limbricht), guts: gøtš (Limbricht), steekguts: štē̜k˲gøtš (Limbricht) Een beitel met een blad dat in dwarsdoorsnede een meer of minder gebogen vorm heeft. De snede bevindt zich aan de holle of aan de bolle zijde van het beitelblad. De gutsbeitel wordt gebruikt voor het steken van ronde vormen en, volgens de respondent uit Rothem (Q 99*), voor het groter maken van reeds geboorde gaten. Zie ook afb. 69 en de lemmata ɛfermetgutsɛ en ɛsteekgutsɛ.' [N 47, 11a; N 53, 39a-c; A 32, 2; monogr.] II-12
guur, kil en schraal weer koud (weer): kaauwt (Limbricht), zuur (weer): zoer waer (Limbricht), ⁄t is zoer (Limbricht) huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] III-4-4
haag heg: hęk (Limbricht) Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.] I-8
haagappel rode kersjes uit de h.: -  roo keesjkes oet de dörrehik (Limbricht) meidoorn, vrucht (Crataegus) [DC 69 (1994)] III-4-3
haagbeuk haagbeuk: -  haagbeuk (Limbricht) haagbeuk (Carpinus betulus) [DC 69 (1994)] III-4-3
haagwinde winde: wenj (Limbricht), -  winj (Limbricht) Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde [DC 17 (1949)] I-5, III-4-3