31745 |
houtopslagplaats |
schop:
šop (L434p Limbricht)
|
De opbergruimte voor het hout dat nodig is voor het vervaardigen van karren, wagens en wielen. Uit opmerkingen van de respondenten blijkt dat de houtopslagplaats meestal aan twee of drie kanten open was. Zo kon het hout met behulp van de wind worden gedroogd. Zie ook het lemma ɛhoutopslagplaatsɛ in het hoofdstuk over de vaktaal van de timmerman. In de wagenmakerij uit Echt (L 381) had men een speciale ruimte voor hout dat langzaam moest drogen. Men noemde dit de spekenkamer (spęjkǝkāmǝr).' [N G, 4a-b]
II-12
|
24170 |
houtsnip |
houtsnep:
houtsjneb (L434p Limbricht)
|
houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19476 |
houtspaander |
snipper:
vandaar de sjnupperbös
sjnūpper (L434p Limbricht)
|
spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31929 |
houtspiraalboor |
boor:
bǭr (L434p Limbricht)
|
Spiraalvormig boorijzer met scherpe zijkanten, dat over zijn gehele lengte door het hout snijdt. De spiraalboor heeft geen centerpunt en kan in tegenstelling tot de centerboor niet gebruikt worden om gaten te boren met een nauwkeurig bepaald middelpunt. Zie ook afb. 74d. [N 53, 164; N G, 31a; monogr.]
II-12
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
šplentjǝr (L434p Limbricht)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
houtworm (L434p Limbricht)
|
houtworm [DC 23 (1953)]
III-4-2
|
18049 |
huidschilfers |
schilfers:
sjilfers (L434p Limbricht)
|
schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18876 |
huilen |
janken:
janke (L434p Limbricht),
krijsen:
kriesche (L434p Limbricht)
|
huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)]
III-1-4
|
24172 |
huismus, mus |
huismus:
hoesmösj (L434p Limbricht),
mus:
mösch (L434p Limbricht)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vleeg (L434p Limbricht)
|
vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|