24556 |
jeneverbes |
sleen:
-
sjleene (L434p Limbricht)
|
jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jeuk (L434p Limbricht, ...
L434p Limbricht)
|
jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
jeuke (L434p Limbricht)
|
jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (L434p Limbricht),
bagje:
bɛkskǝ (L434p Limbricht)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gaęi̯skǝ (L434p Limbricht)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitje:
geitje (L434p Limbricht)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pø̜l (L434p Limbricht)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20159 |
jongen |
jong:
joeng (L434p Limbricht)
|
jongen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
aanstaande:
aaschstaonde (L434p Limbricht),
liefste:
leifste (L434p Limbricht),
vrijer:
vriejer (L434p Limbricht)
|
Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
aanstaande:
aaschstaonde (L434p Limbricht)
|
Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|