20586 |
fruit bewaren |
muiken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
meken (P046p Linkhout)
|
leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
appelmade:
apəlmoͅi̯ (—moͅwə) (P046p Linkhout)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19094 |
futloze jongen |
lummel:
das ne lummel (P046p Linkhout),
der is n lummel (P046p Linkhout)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
17807 |
gaan |
gaan:
goin (P046p Linkhout)
|
gaan [ZND m]
III-1-2
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijggat:
reͅxgoͅətər (P046p Linkhout),
schoengat:
sxoͅungoͅatər (P046p Linkhout)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21557 |
gadeslaan? |
gadeslaan:
zen zake goasloen (P046p Linkhout)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
22733 |
gaffel |
gaffel:
de gaffel (P046p Linkhout),
de gaffel tauzetten (P046p Linkhout)
|
Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
26328 |
gaffelreep |
reep van het luiwerk:
reep van het luiwerk (P046p Linkhout)
|
Het dikke touw zonder einde dat in een grote lus tussen de gaffels over het gaffelwiel loopt; de molenaar hijst er bij windstilte de zakken mee op. Zie ook afb. 65. [N O, 25p; A 42A, 47; A 42A, 43; A 42A, 46]
II-3
|
26327 |
gaffelwiel, gaffelrad |
gaffelwiel:
gaffelwiel (P046p Linkhout)
|
Het met ijzeren of houten haken (gaffels) bezette wiel aan de luias, waarover de gaffelreep loopt. Zie ook afb. 65. [N O, 25n; A 42A, 46; N O, 25l]
II-3
|
21314 |
galgenaas |
lorejas:
Van Dale: lorejas, (gew.) deugniet, schelm; leegloper; lomperd.
lorejas (P046p Linkhout)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|