33781 |
keel |
strot:
strō.t (P046p Linkhout)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
strot:
stro:t (P046p Linkhout)
|
strot [RND]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
zijn keel doet pijn:
zəŋ ki.əl dø.i pɛ:n (P046p Linkhout)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
24180 |
keep |
spaanse vink:
spaanse vink (P046p Linkhout)
|
keep
III-4-1
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
hoofdbed:
hyt˱bęt (P046p Linkhout),
hoofdpand:
hø ̝ǝtpant (P046p Linkhout)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
kegele (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout)
|
Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
bɛ də ke.gəls wɛ.rtər nəmi gəspɛlt (P046p Linkhout),
kegels (P046p Linkhout, ...
P046p Linkhout)
|
Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
keldr (P046p Linkhout),
keͅldər (P046p Linkhout)
|
kelder [RND], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
21283 |
kerel |
kerel:
keͅərəl (P046p Linkhout),
kɛ.ərəl (P046p Linkhout)
|
kerel [RND], [ZND m]
III-3-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
kerək (P046p Linkhout)
|
Kerk. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|