e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Linne

Overzicht

Gevonden: 1331
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinkkuil in de wei kolk: kǫu̯k (Linne), vijver: vīvǝr (Linne) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droge tepel dode speen: dode speen (Linne) Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b] I-12
droog weer droog: drög (Linne), drûûch (Linne) droog [DC 45 (1970)], [RND] III-4-4
druilerig en koud weer nat (weer): naat (Linne) nat [DC 02 (1932)] III-4-4
druppel druppel: (m.). mv.: -le.  èj⁄nen dröp⁄pel (Linne) druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] III-4-4
dubbel sierhek inrijpoort: enripōrt (Linne) Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6] I-8
duivenhok duivenhok: duvǝ(n)hǫk (Linne) Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6
duizelig dol: zôê. wûû:rs-se du.l (Linne), verduizeld: ps. onder de k en de l moeten nog puntjes staan; deze combinatieletters kan ik niet maken!  dae. likṭj verdūū.⁄selṭj (Linne) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] III-1-2
durven durven: durven (Linne) durven (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
duur duur: dür (Linne) duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)] III-3-1