33672 |
drinkkuil in de wei |
kolk:
kǫu̯k (L376p Linne),
vijver:
vīvǝr (L376p Linne)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
34350 |
droge tepel |
dode speen:
dode speen (L376p Linne)
|
Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b]
I-12
|
25128 |
droog weer |
droog:
drög (L376p Linne),
drûûch (L376p Linne)
|
droog [DC 45 (1970)], [RND]
III-4-4
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
naat (L376p Linne)
|
nat [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
25133 |
druppel |
druppel:
(m.). mv.: -le.
èj⁄nen dröp⁄pel (L376p Linne)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
33731 |
dubbel sierhek |
inrijpoort:
enripōrt (L376p Linne)
|
Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6]
I-8
|
21965 |
duivenhok |
duivenhok:
duvǝ(n)hǫk (L376p Linne)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
18006 |
duizelig |
dol:
zôê. wûû:rs-se du.l (L376p Linne),
verduizeld:
ps. onder de k en de l moeten nog puntjes staan; deze combinatieletters kan ik niet maken!
dae. likṭj verdūū.⁄selṭj (L376p Linne)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|
19310 |
durven |
durven:
durven (L376p Linne)
|
durven (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
dür (L376p Linne)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|